Een motivatieprobleem = een motivatieprobleem, of toch niet?
Imke De Graaf • 29 januari 2019
In de top drie van wanhoopskreten van ouders van pubers staat al sinds jaar en dag deze: waarom gaat mijn kind nou niet gewoon aan het werk!?
Ik hoor hem op school, ik hoor hem van vriendinnen en ik hoor hem wel eens uit mijn eigen mond komen. Het is ook bijna niet te doen, als ouder: steeds weer zien hoe je kind NIET doet wat juist een heel goed idee zou zijn, volgens jou. Direct na school aan de slag gaan met het huiswerk, bijvoorbeeld, of af en toe kijken wat er volgende week op het programma staat en daar dan een conclusie aan verbinden. Dat je misschien even moet wachten met het nieuwe seizoen van Suits, of zo.
Het ligt ook zo voor de hand om dan te zeggen dat je kind niet gemotiveerd is, want als er iemand een gebrek aan motivatie uitstraalt is het wel je favoriete bankhanger, toch? Nou…zo simpel is het niet. Iets wat er uitziet als een gebrek aan motivatie kan uiteenlopende oorzaken hebben, waarvan sommige makkelijker te herleiden zijn dan andere. Wat de meeste mensen bedoelen als ze het hebben over hun ongemotiveerde kind is dat hun kind niet of te weinig uit zichzelf in beweging komt, geen lol beleeft aan leren en onder zijn niveau presteert. Het onderstaande lijstje komt uit het boek Onderpresteren (Saskia Bruyn en Monique Schaminée) en geeft mogelijke andere oorzaken voor wat we zien:
Verschijnsel 1 Chaotisch gedrag – Mogelijke oorzaak: puberbrein
De prefrontale cortex, verantwoordelijk voor impulsbeheersing en planmatig handelen, is nog niet optimaal ontwikkeld. Het is dus voor een puber veel lastiger dan voor ons om zich aan gestelde doelen te houden, zelfs als ze die doelen wel belangrijk vinden. Daardoor verliest doelmatig handelen het van kortetermijnwinst, dus liever even naar het nieuwste YouTube filmpje kijken dan braaf woordjes herhalen.
Verschijnsel 2 Toont geen studievaardigheden – Mogelijke oorzaak: studievaardigheden ontbreken of worden niet ingezet.
Misschien heeft je kind deze vaardigheden nooit nodig gehad, omdat ze probleemloos door de basisschool zijn gefietst, en ze dus niet hebben leren leren. Sommige kinderen (zoals kinderen met autisme, ADD, ADHD) hebben van nature meer moeite met executieve functies. Maar het kan ook zijn dat je kind de vaardigheden best beheerst, maar ze niet gebruikt omdat hij de noodzaak nog niet gevoeld heeft.
Verschijnsel 3 Startprobleem/uitstelgedrag – Mogelijke oorzaak: faalangst
Sommige kinderen die niet aan het werk gaan, doen dat niet omdat ze niet willen, maar omdat ze bang zijn te falen. Dit kan allerlei redenen hebben: slechte ervaringen in het verleden, druk van thuis, maar ook minder voor de hand liggende redenen.
Verschijnsel 4 Slakkengang – Mogelijke oorzaak: perfectionisme
Deze kinderen verliezen zich vaak in voorbereiding of details, maken prachtige schema’s of samenvattingen, maar zijn te laat met het uiteindelijke werkstuk. Hebben wel de capaciteiten maar hebben toch vaak de toets niet af. Bang niet aan hun eigen hoge eisen te voldoen, doen ze liever iets niet dat iets niet goed.
Verschijnsel 5 Kan niets zelf – Mogelijke oorzaak: aangeleerde hulpeloosheid
Kinderen kunnen geleerd hebben dat ze het zonder hulp niet kunnen. Doordat ze, door allerlei goede bedoelingen, altijd geholpen, ondersteund en begeleid zijn door hun ouders. Doordat ze hulp of bijles hebben gehad en doordat er bij elke frustratie iemand was om het probleem mee op te lossen. Deze kinderen hebben nooit geleerd zelfstandig met tegenslag om te gaan en te vertrouwen op hun eigen kunnen.
Verschijnsel 6 Nergens zin in – Mogelijke oorzaak: depressie
Er kan een duidelijk aanwijsbare oorzaak zijn voor een gebrek aan motivatie dat niet alleen school betreft: liefdesverdriet, ruzie thuis of met vrienden, grote veranderingen in de thuissituatie. Dan ligt de focus op het verwerken van iets anders. Duurt het heel lang of is de oorzaak onduidelijk, dan kan er ook sprake zijn van een depressie.
De achterliggende oorzaak voor de slechte werkhouding bepaalt wat een kind van je nodig heeft. In het eerste geval positieve procesbegeleiding om te leren werken aan concrete, haalbare doelen. In het tweede geval praktische tips over plannen, samenvatten of uit je hoofd leren. In de overige vier gevallen begrip en een luisterend oor, om te beginnen. Maar dan moet je wel eerst weten waar bij jouw kind de schoen wringt.
Dus: een kind dat zuchtend op de bank hangt met zijn telefoon kan om heel verschillende redenen op die bank terecht gekomen zijn. Om te achterhalen wat bij jouw kind de reden is voor zijn gedrag heb je twee dingen nodig: een goede verstandhouding, zodat gedachten en gevoelens besproken kunnen worden, en oog voor de manier waarop je kind leert en keuzes maakt. En dit in de levensfase dat veel kinderen liever minder met hun ouders delen dan méér en al snel vinden dat je je te veel met ze bemoeit. Inderdaad: een uitdaging!
Gedrag is een taal. Het vertelt ons iets. Dat vind ik zelf altijd een goeie om te onthouden. Als je kind niet aan het schoolwerk wil beginnen, heeft hij of zij daar een reden voor. Want gedrag is niet alleen een taal, het heeft ook een functie. We doen alleen maar dingen die iets opleveren. Dat geldt ook als we ons ‘niet kunnen vóórstellen wat je in hemelsnaam zou kunnen opschieten met de hele dag wezenloos naar dat ding kijken!’ Soms, bij een rechttoe-rechtaan-gevalletje-geen-motivatie vermijdt een kind alleen maar het gevoel van verveling dat bij (noem eens wat) scheikunde hoort. Als je kind ‘gewoon’ geen zin heeft, omdat veel tieners met name geïnteresseerd zijn in zaken die niet in boeken staan, dan spreek je regels af en stel je grenzen en geef je eindeloos aan wat er al goed gaat. Dan herhaal je drie jaar lang dat iedereen soms mét verveling aan de slag moet, omdat sommige dingen nou eenmaal belangrijk zijn. Dat is niet leuk, maar dat heet opvoeden en op een gegeven moment snappen ze hoe het werkt.
Maar er kan dus ook iets anders aan de hand zijn. Het kan ook zijn dat je kind zijn huiswerk blijft uitstellen of bij het minste of geringste opgeeft omdat er iets anders in de weg zit. Misschien wordt je kind tijdens het leren overvallen door twijfel over zijn capaciteiten of paniek over de onoverzichtelijke hoeveelheid werk. Misschien weet je puber alleen maar dat hij heel snel van die angst en stress af wil, en grijpt hij elke afleiding dankbaar aan om weg te gaan bij dat gevoel. En misschien gebeurt dat grotendeels onbewust. In dat geval is het eindeloze gescroll op de telefoon zijn wapen tegen gevoelens waar hij zich geen raad mee weet. En met jouw aansporingen om aan de slag te gaan of jouw gemopper over het uitstelgedrag sla je hem misschien zijn wapen uit de hand zonder zicht te hebben op zijn strijd.
Neem daarom niet te snel aan dat de verveelde houding sowieso op verveling duidt en dat je kind geholpen is met een verbale schop onder zijn gat, een aai over zijn bol of een door jou gemaakte planning. Stel vragen en laat veel ruimte voor antwoorden. Toon begrip als je kind dingen anders ervaart dan jij zou doen. Probeer je een beeld te vormen van wat je kind je vertelt met zijn gedrag. Laat zien dat je het echt wil begrijpen. Het actieplan komt pas daarna.
Opvoeden en opgroeien, ze vallen allebei af en toe niet mee. Gelukkig doen we het samen.
Dit delen:

Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.

Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.