Ken jij de knoppen van jouw kind?
Imke De Graaf • 26 oktober 2017
Mijn moeder wilde nooit de credits voor hoe mijn broer, zussen en ik waren opgevoed ( en we waren me toch een stel geslaagde exemplaren!). ‘Jullie lagen al makkelijk in de wieg,’ zei ze dan. Toen ik zelf kinderen kreeg leerde ik dat ze gelijk had. Je krijgt een kind met een karakter dat makkelijk of moeilijker is, dat wel of niet goed matcht met dat van jou en je partner, en dan doe je je best. Opvoeden is bij het ene kind een eitje, en bij het andere een constante uitdaging en aanslag op je zelfvertrouwen.
Mijn buurvrouw en ik hadden even oude kinderen. We zaten allebei in ons ienie-mini (eh…spelling?) voortuintje en gaven onze kinderen dezelfde boodschap: je mag tot het hekje. Vervolgens ging mijn buurvrouw een boek lezen en haar dochter lekker spelen, terwijl ik de rest van de middag het hekje barricadeerde om mijn zoon van de straat te houden. Wat gaat hier mis? dacht ik, en ik besloot mijn licht op te steken bij de cursus Mijn kind groeit op, voor ouders van kinderen van 0-4 jaar. Tijdens de bijeenkomst met als thema Belonen en Straffen hoorde ik dat je je kind best even op de gang mag zetten als hij stout is, evenveel minuten als zijn leeftijd in jaren. Een medemoeder die daar niet op bevestiging hoopte of iets wilde leren, maar haar wijsheid en kunde wilde etaleren, merkte op: ‘Toen mijn oudste dochter haar zusje sloeg, ging ik bij haar zitten– je kind altijd op ooghoogte toespreken!- en zei met klem ‘dit mag niet!’. En toen moest ze drie minuten op de gang. Ze heeft het dus nooit meer gedaan.’ Mijn broek zakte af. Mijn zoon stond elke dag meermaals op de gang, en dook dan daarna meteen weer op zijn zusjes. Niet om erop te meppen, maar het effect van zijn wilde spel was hetzelfde. Als hij op de gang stond, stond ik aan de andere kant met mijn volle gewicht tegen de deur te duwen om hem daar te houden. Hoe die Nanny die kinderen altijd zover kreeg dat ze bleven zitten op die naughty step was mij een raadsel. Mijn zoon ging de strijd aan tot de straftijd erop zat.
Nee, dan kindje twee. Ze lag in de box en vermaakte zichzelf. Ze sliep meteen door. Ze liet de boeken in de kast staan en het tuinhekje dicht. Als ze mijn eerste kind was geweest, was ik de irritante moeder van de cursus geweest, overtuigd van mijn parenting skills. Toch riep mijn dochter niet minder vragen op dan haar broer. Ze bleef weliswaar gewoon op de gang staan wachten als ze straf had, maar stond er dan zo onbewogen bij, met niets dan koele minachting op haar peutergezicht, dat we ons bij haar net zo goed afvroegen of we wel iets bereikten met onze strafmaatregelen.
Omdat ze zo verschillend waren, en zijn, maken onze kinderen andere ouders van ons. Dat is niet altijd te voorkomen. Mijn zoon was als kleuter vaak wild en druk en lomp. Hij wilde rennen en stoeien, klimmen en springen. Dus toen hij te klein was om alleen naar buiten te gaan, hoorde hij heel vaak ‘NIET!’ Niet op de bank, niet binnen rennen, niet slaan, niet zo hard roepen! Als we op een boerderij hadden gewoond in plaats van in de stad had hij ook figuurlijk meer ruimte gekregen. Zijn zusjes hadden praktischere hobby’s. Als zij deden wat ze het liefst deden, K3 imiteren of tekenen, hoorden ze niets anders dan ‘Goed zo!’ en ‘Mooi, schat!’ Dus door de beperkte oppervlakte van onze woonkamer en mijn aangeboren voorkeur voor rust en overzicht kreeg mijn zoon vaker een vermoeide of geïrriteerde moppermoeder dan mijn dochters.
Twee keer goed nieuws:
- Het is goed gekomen met mij en mijn zoon. Ik heb een beetje geleerd chaos toe te laten in mijn leven en hij is gekalmeerd. (Vertrouw op de puberteit om het teveel aan energie effectief uit je kind te halen!)
- Ouders en kinderen die niet van nature makkelijk matchen kunnen elkaar leren kennen. (….) Even ruimte om deze uitspraak te laten bezinken. Natuurlijk ken je je kind, maar als het vaak botst tussen jullie, weet je dan ook waar dat aan ligt? En zo ja, hoe je die situatie verandert?
De gebruiksaanwijzing
Als je een staafmixer hebt gekocht ga je die niet gebruiken als föhn. Hij werkt namelijk niet als föhn. Hopelijk weet je dat zonder dat je het hebt geprobeerd. Bij minder voor de hand liggende apparaten als een keukenmachine check je de gebruiksaanwijzing. Dit kan er wel in, hier gaat hij kapot van. Zo moet hij aan, en zo gaat hij sneller. Bij de geboorte van onze kinderen krijgen we helaas geen handleiding. Zo kan het gebeuren dat jij elke dag moppert over schoenen in de kamer, en dat ze toch niet worden opgeruimd. Verkeerde knop. Of dat jij ze onvermoeibaar probeert aan te zwengelen met je vragen en adviezen over school, zonder dat ze harder gaan werken. Verkeerde manier. En hebben jouw kinderen al ontdekt hoeveel gezelliger jij wordt als ze meteen komen eten als je ze roept? Weten ze hoe ze jouw humeur al beïnvloed hebben voor ze naar school gaan?
Wie zijn eigen gebruiksaanwijzing kent, kan anderen vertellen wat wel en niet goed werkt. Als je samen onder één dak woont is dat reuze handig. Nadenken over je eigen gebruiksaanwijzing en die van anderen geeft kinderen zelfinzicht en leert ze rekening te houden met andere mensen. Het helpt bij het vinden van antwoorden op de volgende vragen:
- Waar word ik blij, boos, bang of verdrietig van?
- Wat doe ik als ik me zo voel?
- Wat wil ik dan het liefst van mijn ouders/kinderen?
- Hoe komen ze daar achter?
- Welk effect heeft mijn gedrag op anderen?
- Hoe kan ik merken dat een ander zich rot voelt?
- Hoe kan ik anderen helpen zich beter te voelen?
De gebruiksaanwijzingen die je hier kunt downloaden zijn gemaakt voor ouders en kinderen (> 10 jaar) die nogal eens botsen. Er is er een voor kinderen om in te vullen (Mijn gebruiksaanwijzing voor mijn ouders) en, eerlijk is eerlijk, ook jij als ouder moet met de billen bloot (Mijn gebruiksaanwijzing voor mijn kind). Ze zijn verre van volledig. Het is een manier om te beginnen met het verbeteren van jullie relatie of de sfeer in huis. Je wint er twee dingen mee. Het eerste is dat een ingevulde gebruiksaanwijzing een uitgangspunt is voor een open gesprek. (‘Hé, je zegt dat je het meestal niet laat zien als je je rot voelt, en je zegt ook dat je wil dat ik je in zo’n geval even met rust laat. Nu ben ik bang dat ik dat misschien niet doe, omdat ik het niet aan je zie. Wat zouden we hier over kunnen afspreken? ) en het tweede is dat je allebei kunt laten zien dat jullie rekening met elkaar willen houden. Dat is een voorwaarde om verder te komen. Ook als het bij jou thuis een en al harmonie is, is het leerzaam en leuk om dit je kind te bespreken. Want eigenlijk zeg je ermee: ‘Ik wil het graag goed doen met jou. Ik wil graag weten wat je nodig hebt omdat je belangrijk bent voor mij.’ Altijd goed, toch?
Ik kan je vertellen: mijn kinderen waren zoals altijd mijn proefkonijnen en ik moest me toch even flink achter de oren krabben bij sommige van hun antwoorden. Daarnaast vind ik het heel handig dat we samen even goed stil hebben gestaan bij mijn don’ts:
‘Oh, jongens, hij is groot en rood, en jullie drukken er nu héél hard op!!’ Een blik, een kreun…en dan gaan ze hun jas ophangen. (Joehoe!)
Dit delen:

Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.

Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.