In plaats van zeuren
Imke De Graaf • 26 februari 2018

Ik zeur. Het is waar. Niet altijd, maar soms kan ik het heel goed. Als ik ergens een pijntje heb kan ik het niet laten dat te benoemen. Het komt zelden voor dat ik een muggenbult heb zonder dat mijn gezin dat weet. Niemand was meer verrast dan ikzelf toen ik een enorme bikkel bleek tijdens de bepaald niet flauwe bevallingen van mijn drie kinderen. De grote beloning aan het einde van het lijden maakte alles anders voor mij. Denk ik. Of het was de roes, de oerkrachten, whatever.
Ik kan thuiskomen na een drukke dag en ‘Hoi schat!’ op dezelfde adem laten volgen door ‘Ah…waarom heb je dat nou niet even opgeruimd?! Nou staan die schoenen/de ontbijtspullen/… hier nóg!’ Ik kan rustig élke keer dat ik samen met mijn man in de auto stap opmerken dat de auto wel heel vies is en nodig gewassen moet worden. Ik durf dat te bekennen omdat ik zeker weet dat veel mensen (oké, veel vrouwen) dit herkennen. Het laatste deel dan hè, het klagen over pijntjes is meestal de afdeling van de man. Ik doe dat gewoon allebei, geëmancipeerd als ik ben.
Het is geen leuke eigenschap en als ik met mij moest samenleven zou ik dit heel irritant vinden. Aan de pluskant: ik benoem ook alles dat ik leuk vind en ik vind veel leuk, dus per saldo ben ik geen vervelend gezelschap. Mijn man zou op mijn gemopper kunnen reageren met ‘Ja, dat weet ik nou wel!’ Dat doet hij gelukkig niet. Hij weet dat ik het even moet zeggen als ik het denk, en dat er verder niks achter zit. Op ‘bepaalde dagen in de maand’ als ik ons hele huis wil renoveren en op stel en sprong naar de stort wil rijden om alles wat mij plotseling tegenstaat te dumpen, doet hij voor de lieve vrede zuchtend een extra klusje of hij brengt mij een glas wijn in bad. Mijn man weet met wie hij getrouwd is en heeft gaandeweg mijn gebruiksaanwijzing uitgevogeld. Ik heb geleerd te zeggen wat ik nodig heb als me iets dwars zit. Rechtstreeks en zonder zeuren. Nu vind ik dat vanzelfsprekend en gaat het me gemakkelijk af, maar dat is ooit anders geweest.
Ik ga voor het gemak nu even generaliseren. Sla dit stuk over als je snel beledigd bent. Mannen zijn over het algemeen vrij simplistisch als het aankomt op emoties. Ze gaan af op wat ze zien en horen, en gaan niet standaard op zoek naar een diep weggestopt, compleet ander verhaal. Als hun vrouw drie keer zegt dat er niks is, dan zal er wel niks zijn. Heeft hij dat chagrijnige gezicht vast verkeerd begrepen of zo. Als hun vrouw tierend door de keuken banjert, is ze boos. Dat ze eigenlijk aan het eind van haar latijn is, zich miskend en onbegrepen voelt, een huilbui en een knuffel nodig heeft, komt niet in hem op. De vrouw in kwestie vindt het ongelooflijk dat haar man niet snapt wat er aan de hand is en vindt dat haar soulmate toch gewoon zou moeten aanvoelen waar ze behoefte aan heeft. Als ze het eerst moet gaan spellen, dan laat maar.
Newsflash: zo schiet het niet op. Vandaar mijn advies, waarbij ik me weer even baseer op Marshall Rosenbergs Geweldloze Communicatie (zie ook hier, voor een voorbeeld over praten met pubers). Het klinkt heel simpel, maar het is best moeilijk. Dit is wat je doet:
- Je beschrijft de situatie die een negatief gevoel bij jou uitlokt. Wat gebeurt er?
- Je beschrijft hoe je je voelt. Niet alleen het bovenste laagje, maar ook wat er onder zit.
- Je bedenkt wat je nodig hebt om je beter te voelen en benoemt dat.
- Je vraagt je man/vrouw/kind/collega of ze je hierbij kunnen helpen.
Stel: je bent een gemiddelde vrouw met te veel hooi op haar vork. Je wil een goede moeder zijn en een leuke partner, een gewaardeerde werknemer en een attente vriendin. Je wil een goed lijf en een schoon huis. Af en toe wordt het je allemaal te veel en dan zijn dit je mogelijkheden, in een voorbeeldsituatie die vast wel lijkt op wat er ooit bij jou thuis gebeurt. Optie 1 noem ik even de onderbuikreactie en optie 2 je aanpak met behulp van geweldloze communicatie:
Optie 1:
Het is hier een bende en er is niks in huis! En niemand heeft hier natuurlijk bedacht dat we ook nog moeten eten! Je wist toch dat ik later zou zijn?!
(subtekst: er is hier van alles niet naar mijn zin en dat ligt aan jou/jullie)
Nou, ook hallo! Maak je niet zo druk, dan eten we toch een keer pizza. Ga gewoon even zitten.
Ja, lekker makkelijk! En het huis stofzuigt zichzelf dan zeker? En we hebben al pizza gehad dit weekend, dus dat kan echt niet! Ik ga nu naar de supermarkt, zorg jij dat de vaatwasmachine is uitgeruimd, en zeg tegen de kinderen dat ze moeten stoppen met gamen!
(subtekst: ik moet hier ook alles regelen! )
Oké, wat jij wil. Jaaa, ga nou maar!
(gevolg: opgefokte, geïrriteerde vrouw en dito man)
Optie 2:
Het huis is niet opgeruimd en er is geen eten. Als ik al moe thuis kom van een lange dag, vind ik dat heel vervelend. Het voelt alsof ik in mijn eentje verantwoordelijk ben voor ons gezinsleven. Ik word er boos en gefrustreerd van (dit is de zichtbare laag), en ook paniekerig omdat het te veel is (dit zit dieper, en laten we vaak weg). Ik wil heel graag voelen dat we het samen doen, dat we samen de verantwoordelijkheid nemen. Ook voor het geregel en het denkwerk. Want zo trek ik het niet, ik hou het niet vol. En dan ga ik mopperen, wat ik niet wil. Wil jij straks even met mij gaan zitten om te kijken wat we hierover kunnen afspreken?
Zoiets. Dan ben je er niet natuurlijk, maar dan heb je wel gezegd dat je geen (of op z’n minst: niet alleen een) boze bitch bent, maar iemand die hulp nodig heeft. In plaats van je partner van je af te schreeuwen, vraag je hem juist om dichterbij te komen.
Als je van jezelf weet dat je op zo’n moment nooit de rust hebt om zoiets te zeggen, probeer je dan te beperken tot de laatste vraag, en zorg dat je wat later de rust neemt (ja, gewoon NEEMT, dus, voor jezelf) om even stil te staan bij wat je voelt en bij wat je zou willen, en ga dan het gesprek aan.
Neem van mij aan: de gemiddelde man vindt niets fijner dan een vrouw die zegt wat hij moet doen om haar blij te maken, zonder drama. Lekker duidelijk. En voor de gemiddelde vrouw is het heel verfrissend om dat hardop te zeggen. En dan heb ik het dus niet over dat lijstje klusjes.
Gewoon een keer proberen.
Dit delen:

Op een familieweekend zag ik mijn dochters (20 en 22) ineens een heel andere versie van ‘Wie is het?’ spelen. Ze stelden elkaar vragen die niets met uiterlijk te maken hadden zoals ‘Eet deze persoon vaak een emmer kip van KFC?’ of ‘Heeft de jouwe een huis vol planten?’. Het gemak waarmee ze na elke ‘ja’ of ‘nee’ personen begonnen weg te klappen was hilarisch en tot mijn verbazing lukte het een paar keer de juiste persoon te kiezen. Zo niet, dan zaten ze er heel dichtbij en volgden uitroepen als ‘Natuurlijk zit zij niet bij een leesclub! Kijk dat haar!’ We stoppen mensen in hokjes, dichten ze eigenschappen, hobby’s, voorkeuren of overtuigingen toe op basis van hun uiterlijk. Dat is evolutionair zo bepaald. Het is heel nuttig, dat we dit kunnen. Zo zien we snel wie ‘onze mensen’ zijn en wie niet. Een juiste inschatting of iemand tot de veilige groep behoorde was in de prehistorie van levensbelang. Snel kunnen oordelen hielp ons overleven. Nu de groep, zeker na de komst van het internet, onoverzichtelijk groot geworden is, helpt het indelen van mensen ons de complexiteit van de wereld te beheersen. Het geeft een gevoel van orde en het vergemakkelijkt samenwerking en het opbouwen van relaties binnen onze eigen groep. We stoppen mensen in hokjes en dat geeft niks, zolang we ons ervan bewust zijn dat we dat doen. Dan kunnen we geregeld stilstaan bij onze aannames om meer te leren over de bril waarmee we kijken, om hem vervolgens af te zetten. Actief streven naar nuance, met nieuwsgierigheid als grondhouding. Het baart mij grote zorgen dat het identiteitsdenken in deze tijden van polarisatie onder jongeren aan kracht lijkt te winnen. De focus op gedeelde ervaringen of kenmerken binnen een groep, zoals ras, gender, religie of seksualiteit, kan belangrijk zijn voor een gemeenschappelijke strijd en er is veel om voor te strijden. Er is systemisch onrecht, elke dag sterven onschuldige mensen, het lijden is groot. Ik hou van betrokken jonge mensen die zich zorgen maken over het lijden van anderen en de toekomst van onze planeet en die willen vechten voor een betere wereld. Maar de manier waarop, met deze focus op één kenmerkend aspect, leidt er toe dat mensen gereduceerd worden tot die ene identiteit. Palestijn, Jood, boer, klimaatactivist, et cetera. De ‘wij’ of de ‘zij’. Verschillen worden uitvergroot en stereotyperingen en vooroordelen versterkt. Precies wat we niet nodig hebben. Op school ervaar ik dat, alle goede bedoelingen ten spijt, het prioriteren van diversiteit en inclusiviteit op de manier waarop dat de laatste jaren gebeurt niet bijdraagt aan meer begrip voor elkaar. De strijd voor maatschappelijke verandering en emancipatie van minderheden wordt te vaak ideologisch gevoerd. Ik zie leerlingen die bang zijn hun mening te geven, omdat het een 'verboden' mening kan zijn. Laatst twijfelde een leerling midden in zijn zin, toen hij het had over een 'bl...b...coloured man'. Bij een les over gendergelijkheid was de irritatie in de groep voelbaar. Niemand bleek aan gelijke kansen en keuzes voor man en vrouw te denken. Gender stond alleen voor genderidentiteit. Ik heb collega's die klachten krijgen over grapjes, via ouders en directie. Leerlingen groeien niet op in een vacuüm. En onze kinderen groeien nu op in een klimaat dat niet bevorderlijk is voor kritisch denken, voor een open houding en een uitgesteld oordeel. Walt Whitman zei het al in zijn Song of Myself in 1855, ver voor het spel 'Wie is het?' bestond: ‘I am not contained between my hat and my boots’ since ‘[in] all people I see myself’. We kunnen allemaal iets van onszelf in de ander, elke ander, herkennen. We hebben meer gemeen dan we van elkaar verschillen. En niemand van ons is te reduceren tot één aspect van zijn wezen. Als je mij vrouw noemt, of wit, of Nederlands, of docent, weet je niet wie ik ben. Al deze kenmerken zijn belangrijk voor wie ik geworden ben en hebben elke dag invloed op de bril waarmee ik mezelf en de wereld zie, maar ze vertellen niet mijn hele verhaal. Ik hou van quinoasalade en carnaval, van filosofie en B&B Vol Liefde, van achtbanen en de hei. De bekendste regel uit het gedicht van Whitman luidt ‘Do I contradict myself? Very well then I contradict myself, (I am large, I contain multitudes)’. Dat geldt voor iedereen en dat is prachtig. Het maakt nieuwsgierig. Hoop ik.

Ik heb het afgelopen jaar minstens vijf jongeren onder de 21 gesproken die met afgrijzen hun verjaardag dichterbij zagen komen. Twee daarvan waren mijn eigen kinderen. Niet vanwege twijfels over het soort feestje, de gastenlijst, playlist of outfit, maar vanwege de te snel naderende Toekomst. ‘Straks ben ik 18! 18! En ik weet nog niet eens wat ik wil gaan doen!’ ‘Ik word 20! Ik krijg het er gewoon benauwd van, ik wil het echt niet!’ De toekomst hangt samen met Grote Keuzes (studie, baan, partner, woonplaats) en Moeilijke Dingen (studieschuld, woningnood, technologische innovaties die de arbeidsmarkt sneller veranderen dan we kunnen bijbenen). Het maakt niet uit hoe vaak mijn collega’s en ik zeggen dat de meeste loopbanen geen rechte lijnen zijn en dat een studiekeuze EEN keuze is, niet DE keuze die de rest van je leven bepaalt. De behoefte aan houvast is zo groot dat leerlingen nog net niet smeken om een briefje met daarop hun naam en de studie, onderwijsinstelling en stad die het moeten worden. Eerder deze week sprak ik een mentorleerling die een meeloopdag had gedaan en niet genoeg had gevoeld. Hij had gehoopt op een golf van enthousiasme die zekerheid bracht. De golf was er niet geweest en nu twijfelde hij weer. ‘En ik heb ook nog geen Plan B!’ riep hij, paniek in zijn stem. De studietijd is allang geen periode meer waarin je op eigen benen leert staan, waar je weg van de veiligheid van thuis leert wie je bent en wat je kunt en langzaam een pad ziet opdoemen in de mist. Niet in de ogen van veel jongeren tenminste. Enerzijds wonen ze, vaak noodgedwongen, te lang onder papa en mama’s vleugels, anderzijds worden ze al in hun examenjaar aangemoedigd te netwerken via social media, hun competenties toe te voegen aan hun cv en onderscheidend vrijwilligerswerk te overwegen. Je traint de F-jes niet omdat je elke dag zin hebt in voetballen, maar om je maatschappelijke betrokkenheid en coachingsvaardigheden op LinkedIn te kunnen zetten. Je baan bij de supermarkt betaalt je biertjes, maar zegt ook iets over je klantvriendelijkheid of leiderschapskwaliteiten. Hopelijk is het allebei. Heb je er lol in en leer je er iets van. Wat mij stoort is de meritocratische manier van kijken die onze jongeren van ons leren: alsof de som van je vaardigheden, inzet en prestaties bepaalt of je ‘goed bezig’ bent, of zelfs hoe goed je bent. Het economische narratief dat onze blik bepaalt definieert ervaringen. Het ene schoolvak is belangrijker dan het andere, ‘want je kunt er later meer mee’. En dat geldt ook voor bijbaantjes, hobby’s en verenigingen waaraan je je tijd besteedt. Het idee dat je allerlei ervaringen opdoet om zoveel mogelijk te leren over jezelf en wat bij je past, en dat je schooltijd en studietijd daar de ideale periode voor zijn, is voor veel jongeren verworden tot iets anders. Niet het uitproberen en het zoeken is hun opdracht, maar het verzamelen van een lijst vaardigheden en prestaties. Harder, better, faster, stronger. Een onderzoeksrapportage met die titel beschreef vorig jaar de risicofactoren van prestatiedruk en stress onder jongeren. In het rapport wordt beschreven hoeveel jongeren zich overbelast voelen door de hoge eisen die ze aan zichzelf stellen of die de maatschappij in hun beleving aan hen stelt. Ze zijn constant in competitie met anderen en met zichzelf; na elke genomen horde wacht een volgende. In de levensfase die draait om identiteitsontwikkeling is onzekerheid over je route normaal is, maar de prestatiegerichtheid van de maatschappij lijkt geen ruime te bieden voor een route met omwegen, en dus neemt de stress toe. We kunnen de wereld niet langzamer laten draaien. In de coronatijd ervoeren veel mensen hoe heilzaam een trager tempo was, maar inmiddels zijn we weer terug op het pre-pandemieniveau, als de filedrukte een graadmeter is. We kunnen wel genoeg andere dingen doen die goed zijn voor onszelf en onze kinderen. Door anders te kijken, en andere woorden te gebruiken voor wat we zien gebeuren, veranderen we de betekenis van ervaringen. In plaats van te denken in passief of actief, waarbij in onze maatschappij de actiestand altijd wint, kunnen we denken in aandachtig zijn of opbrengstgericht zijn. Bewust worden of onbewust handelen. Voor onszelf helpt het als we ‘niks doen’ reframen als reflectie, want zonder reflectie geen ontwikkeling. Zo zitten we anders op de bank, naar buiten te kijken, lopen we anders een blokje om. Voor onze kinderen en leerlingen helpt het als we ons eigen pedagogisch handelen aanpassen aan die andere manier van kijken, waarbij de tijd om te zoeken als zinvol wordt beschouwd. De tegenstelling wachten of ingrijpen wordt dan vertrouwen of beheersen. Natuurlijk zijn er momenten waarop je moet ingrijpen; opvoeden is ook sturen en begrenzen. Soms is opvoeden niks doen en dan is de houding waarmee je dat doet essentieel. Ongeduldig wachten ‘tot ze eens aan de gang gaan’ of erop vertrouwen dat er een zinvol innerlijk proces gaande is. Ik geloof dat het alle verschil maakt voor jonge mensen als hun opvoeders uitstralen dat zoek-tijd, twijfel-tijd, niks-tijd, gewoon tijd, soms precies is wat je nodig hebt om een volgende stap te kunnen zetten. Niet elke vorm van groei is zichtbaar of meetbaar. Een goeie tuinman trekt niet aan de planten maar geeft water en mest en wacht geduldig. We zijn de balans kwijt. Er is alleen de actiestand. Zelfs het niksen wordt actief ingevuld; al is het maar scrollend. Stoppen met doen is hartstikke moeilijk. Het leidt meteen tot onrust, ‘want het levert niks op.’ Onze kinderen leren niet zomaar de onrust te omarmen en de onzekerheid te verdragen. Ze leren het van ons, van wat wij doen en hoe wij op ze reageren. Nu de positieve afsluiter: je kunt er heel makkelijk mee oefenen, want je hebt er niets voor nodig, anders dan het besef dat je anders wil gaan kijken naar niksen. Voor jezelf, je kinderen of je leerlingen. En dan ga je gewoon het bos in: ogen en oren open, lopen maar. Staat je school niet in het bos, en wil je hier toch mee aan de slag? Dan heb ik ook werkvormen voor je om in de klas te gebruiken, om te starten met stilstaan en te praten over hoe dat is. De werkvormen zijn gebaseerd op Acceptance and Commitment Training (ACT). Kijk op www.act2go.nl De woordparen die ik hier gebruikt hebt, hoorde ik in de podcast Onderwijs leiden met hart en ziel #28, waarin pedagoog Joop Berding wordt geïnterviewd n.a.v zijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld . Ik kan de podcast van harte aanbevelen.